Monday, October 7, 2013
Op het randje
"Ik ga even weg, tot straks. O ja, ik heb geen telefoon bij me."
"O? Wat ga je doen dan?"
"Wandelen, en boodschappen."
"Maar hoe lang blijf je weg dan?"
"Weet niet... een paar uur denk ik."
"Maar dan ben je dus niet bereikbaar!"
"Nee... net als vroeger, ben ik dan even niet bereikbaar. Tot straks!"
Voor de duidelijkheid: dit gesprek zegt veel, veel minder over de behoefte van mijn huisgenoot om te weten waar ik ben en wat ik doe, dan over mijn eigen behoefte om altijd bereikbaar te zijn en altijd te kunnen bereiken. Ongeveer dagelijks neem ik me voor om die electronische verbinding met de grote buitenwereld eens even een tijdje uit te zetten, en het lukt me maar hoogst zelden. Nu ga ik aan de wandel, in het park, zonder telefoon.
De zon schijnt en de bomen zijn aan het kleuren en de lucht is poederblauw, en het eerste half uur denk ik zo'n 20 keer 'wat jammer dat ik geen telefoon heb..' om foto's te maken, en die op Facebook te zetten, of aan mensen op te sturen, wish you were here.
Na een half uur wordt dat beter. Wel gaan de virtuele dialogen en monologen in mijn hoofd, met mensen-aan-wie-ik-nog--iets-te-zeggen-heb, onafgebroken door, en niet piekeren over dat ene werk-ding lukt ook niet echt, maar toch ben ik best tevreden over mijn experiment.
Aan het eind van mijn wandeling drink ik op een terras een kopje koffie. Ik lees de krant terwijl links en rechts van mij mensen op hun telefoon door het dagelijkse nieuws scrollen.
Een dierbare vriend fietst langs, roept mijn naam, stapt af en we omhelzen elkaar.
Hij vraagt: "Hoe was je vakantie? Ik heb je blog niet kunnen volgen, want mijn computer is stuk."
"Ha," zeg ik. "Dan wordt het nu wel heel ingewikkeld om ooit nog wat af te spreken!"
HIj heeft geen mobiele telefoon, en zo lang als ik hem ken, leest hij maar 1 keer per 3 dagen zijn mail. Dat was al een grote uitdaging voor mij, de controlfreak die graag gisteren antwoord wil op al haar vragen.
"Ik heb je telefoonnummer toch?" zegt hij.
"Oja."
"Het is best heel lekker rustig, zo zonder computer," zegt hij.
"Ja, dat zal jij wel vinden," zeg ik, en ik weet niet of ik jaloers ben of medelijden met hem heb. Misschien heb ik gewoon medelijden met mezelf.
"Nou, ik bel je," zeg hij en stapt op zijn fiets en rijdt weg. De herfstzon danst in zijn donkere krullen. Ik bedenk dat ik alles over hem zou kunnen schrijven wat ik wil, hij zal het toch nooit lezen. Ook denk ik aan de mail die hem kan sturen, een prachtige en betekenisvolle mail die verdwijnt in het inktzwarte gat van zijn kapotte laptop en voor altijd blijft rondzweven, ongelezen, nooit ontvangen, nooit verbonden.
Als hij aan het eind van de straat is draait hij zich om en zwaait. Ik ben blij dat ik hem heb nagekeken, in plaats van met mijn hoofd in de krant te kruipen alsof ik alweer aan het lezen was.
Ik werp hem een kushand toe, verbindingsteken uit lang vervlogen tijden dat ineens heel toepasselijk lijkt. Zijn antwoord-glimlach neem ik mee de dag in.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment